Het Groene Hart


SMAAKVOL ONTGONNEN VEENWEIDEGEBIED


Stap in een levend schilderij

Midden in de dichtbevolkte Randstad ligt het Groene Hart. Een veenweidegebied met veenplassen, moerassen, moerasbossen en landbouwgrond. Aangewezen als Nationaal Landschap, vanwege zijn unieke landschapskwaliteiten. Het landelijke karakter is een groot contrast met het stedelijk gebied eromheen. Kenmerkend is het laagveen, een in de loop van de eeuwen ontstane dikke natte veenlaag, zurige zwarte grond die gedroogd turf heet. Omdat deze moerassige veengrond aanvankelijk niet geschikt was voor landbouw, is dat in fasen ontgonnen.

Geniet van het open landschap, het grote lege veenweidegebied met veel open watervlakken, zichtlijnen en doorkijkjes. 

Culinair gezien brengt het Groene Hart ons de beste boerenkaas die we kennen, superieur vlees van bijzondere rassen en innovatieve culinaire verrassingen, ontstaan uit uitdagingen in het landschap, zoals natte landbouw.  Trek je laarzen aan, voor deze verrassende en rijke Dutch Cuisine route.

1

Eeuwenoude ontginningen

Zichtbaar in het landschap en herkenbaar in namen

In de vroege middeleeuwen was Holland alleen bewoonbaar in de hogere duingronden langs de kust en op de oeverwallen langs de rivieren. Het overige gebied was onbewoonbaar veenmoeras. Daarom begon men al vroeg met het ontginnen van de metersdikke veenkussens. Dit was hoogveen, bestaande uit veenmos. Vanaf 800 werd het gebied een beetje bewoonbaar gemaakt met sloten en het verbreden van natuurlijk waterlopen.
De volgende ontginning was in de 10de eeuw, toen de bevolking groeide, en er meer landbouwgrond nodig was. Het ontginnen van woeste gronden en niet-gecultiveerde terreinen die geen nut hadden, was vrij simpel en bestond uit het graven van sloten om het water af te voeren.

Tussen de 10de en 13de eeuw ontgonnen we onder controle van graven en bisschoppen grote stukken land. De eerste fase was van de 11de eeuw tot de grote stormvloeden: Sint-Thomasvloed (1163), Allerheiligenvloed (1170), Sint-Nicolaasvloed (1196). Door deze stormvloeden ontstond de Zuiderzee.

Tijdens de tweede fase ontgonnen we eerst de beste stukken grond, de lager gelegen gebieden begroeid met hout. Hieruit ontstonden plaatsen met namen met ‘woude’ er in, zoals Zoeterwoude. Daarna ontgonnen we de slechtere, hogere onbegroeide veengebieden. Plaatsnamen uit deze gebieden hebben ‘veen’ in hun naam, zoals Roelofarendsveen. Rond 1300 was bijna het gehele huidige Groene Hart drooggelegd en veranderd in een gebied voor landbouw en veeteelt.

Fietsen tussen de ontginningen

Veenweidefietsroute

Fiets door de veenweidepolders, laag gelegen droogmakerijen en een waterrijk boomkwekerijgebied. Je fietst door een typisch slagenlandschap, waarbij de verkaveling in smalle banen (slagen) heeft plaatsgevonden, met sloten ertussen. De Reeuwijkse Plassen op de route is een mooi voorbeeld van turfwinning. Door de turfwinning zijn deze plassen ontstaan. Het veen werd tot ver onder het grondwaterpeil weggebaggerd om te worden gedroogd tot turf die werd opgestookt.

Bekijk

Middeleeuwse uitvinding

Ontstaan kaasmakerij

In de middeleeuwen aten we vooral graan. De aardappel was nog niet bekend bij ons. De eerste ontginningen zijn vooral gemaakt met als doel graan te verbouwen, zodat dat niet meer geïmporteerd hoefde te worden. Dit lukte echter niet zo best. De grond klonk in, en werd te nat voor tarwe en roggeteelt. Soms ging gerst, haver, vlas, hennep en koolzaad wel, maar dat was niet altijd een succes. Daarom werd al in de middeleeuwen, na 1350, overgestapt op melkveehouderij. Omdat er aan het begin van de middeleeuwen een overschot aan arbeidskrachten was, gingen mensen zich bezighouden met ambachtelijk werk, zoals kaas maken. In de kustplaatsen werd het boerenbedrijf vaak gecombineerd met visserij en handelsvaart.

Het Groene Hart kent veel kaasmakerijen. De meest bekende zijn natuurlijk Gouda Kaas en de Leidse Kaas, beide onderdeel van de Arke of Taste van Slow Food.

Het goud uit Gouda: Boeren Goudse Oplegkaas

Kaasboerderij Captein

Proef het goud uit Gouda en ervaar de unieke volle smaak. De traditionele boeren Goudse oplegkaas is een rauwmelkse kaas die nog maar door een paar producenten zo gemaakt wordt, de overige producenten leveren hun kazen gepasteuriseerd of gethermiseerd.

Bekijk

Proviand in tropische oorden

Boeren Leydse

Al vanaf 1303 werd in Leiden kaas gemaakt, de meest voorkomende kaas in Nederland tot de 18e eeuw. De kaas was erg succesvol vanwege de hoge zuurgraad, het lage vetgehalte en de solide structuur. Hierdoor bleef de kaas ook met hoge temperatuur en vochtigheid goed. Daarom werd in de 16e en 17e eeuw de kaas als proviand mee genomen naar verre bestemmingen. Om aan boord de kaas makkelijker te kunnen snijden, werd komijn aan de wrongel toegevoegd. Komijn verhoogde ook de houdbaarheid. Voor de kaas werd ochtendmelk gebruikt die een dag had gestaan. De naar boven gestegen room werd er afgeschept, en er werd avondmelk toegevoegd. De volgende ochtend werd nogmaals de crème eraf geschept, en de melk verwarmd tot 28-30 graden C. Het stremsel werd toegevoegd en de wrongel werd afgebroken tot kleine deeltjes. Op menig schilderij van de oude meesters is de Boeren Leydse prachtig afgebeeld.

In koele, diepe kelders met lage ramen, werd vroeger de melk in grote containers gegoten om de room te laten rijzen. Met de hand werd de wrongel bewerkt. De gestremde melk met komijnzaad, werd in hoepels geplaatst, tussen twee lagen wrongel zonder komijn. Na een paar uur, werden de kaaswielen verwijderd en door een zakpers gevoerd, waardoor de kaas een typische vorm met afgeronde randen kreeg. Na 4 dagen in pekel werd de schil bekleed met een dunne laag roodbruine pasta gemaakt van annattozaden uit Peru.

Boeren Leydse

Leidse Slow Food kaas

Proef de bijzondere Leydse kaas, bij diverse traditionele Leidse Kaasmakers in de regio. Tot 1870 werd alle kaas uit Nederland gemaakt in kleine boerderijen.

Bekijk

Grutto’s, zilverreigers en zwanenbloemen

flora en fauna van het veenweidegebied

In het typische veenweidegebied komt de Nationale vogel van Nederland voor: de grutto. Ook zie je er veel kieviten en trekvogels uit Noord-Europa, zoals allerlei soorten ganzen, eenden en smienten. Verder zijn er grote zilverreigers, visdieven, goudplevieren en zomertalingen te zien. De zilverreiger was hier begin vorige eeuw uitgestorven door de toegenomen vraag van chique dames naar witte veren voor hun hoedjes, maar kwam vanaf jaren ’80 gelukkig weer op eigen kracht terug.

In de natte weidegrond met de talloze sloten vind je kikkers, padden en watersalamanders. Ook zie je wezels, hermelijnen, stinkende bunzings en allerlei soorten muizen in het gebied. Boven de sloten cirkelen allerlei soorten libellen.

De boeren in dit gebied houden rekeningen met deze bijzondere flora en fauna, door de nesten te beschermen en het maaibeleid aan te passen. Bijzondere flora in het gebied zijn de zwanenbloemen, koekoeksbloemen, ratelaren en krabbenscheer.

Lakenvelders en Blaarkoppen

Runderen als motor van de Leidse lakenindustrie

In de Boterhuispolder (1634) vlakbij Leiden ontstond de eerste vorm van verkaveling, in typisch blokvormige percelen. Al rond 742 maakten boeren afwateringssloten rond de kleine percelen. Vanaf het jaar 1000 namen boeren de Zwanburgerpolder in gebruik. De poldertjes groeiden, werden samengevoegd in de 16de eeuw, en kregen windmolens. De Boterhuispolder is, een typisch Hollands open veenweidegebied met een molen, boerderijen in groepjes, vroeger begraasd door Blaarkoppen. In verkaveling, beheer en afwatering is weinig veranderd. Het 10 meter dikke veenpakket is bedekt met een kleine laag zeeklei van ca. 50 cm. Klei op veengebieden kent minder bodemdaling. Hogere perceeldelen zijn van oudsher bebouwd en liggen langs oude krekenstelsels en polderranden.

In een van de oudste ontginningsgebieden in het Groene Hart én van Nederland, grazen nu de bijzondere Lakenvelders, herkenbaar aan het witte laken op hun buik. De motor achter de Lakenindustrie waren echter de Blaarkoppen: hun melk werd gebruikt voor productie van karnemelk om het Leidse laken op bleekvelden te bleken. De Blaarkop leverde de beroemde Leidse boerenkomijnenkaas met sleutels en de beste boter ter wereld die zelfs werd aangeboden aan de shogun in Tokyo. Zowel de boter als kaas waren proviand aan boord van VOC-schepen. Met hun mest ontstond de Bollenstreek. Uitgemolken Blaarkoppen gingen naar Schiedam waar ze in de lokale jeneverproductie van pas kwamen voor het wegslobberen van de graanresten en mout die bij de destillatie van jenever niet gebruikt werd. O.a. de burgemeester van Leiden maakt zich sterk om de Blaarkop, levend erfgoed van de streek, weer terug te brengen.

Waterschappen, ontginning en inklinking

Water water water

Al in de middeleeuwen richtten we waterschappen en hoogheemraadschappen op, om de bouw van dijken, sluizen en kanalen te coördineren. De collectiviteit in de Nederlandse cultuur, het gezamenlijk aangaan van de uitdagingen in het landschap, is belangrijk geweest voor ons succes in de handel en zal Nederland altijd typeren. De term poldermodel komt hier vandaan!

Met het ontginnen van de bodem in het Groene Hart, konden de boeren beter boeren en overleven. De grote prijs daarvoor was juist ook wateroverlast! Door de ontwatering zakte de bodem tot soms wel vier meter en daarmee werd ook de kustverdediging fragiel. Met als gevolg grote stormvloeden in de 12de en 13de eeuw. Het typische (veen)polderlandschap ontstond toen we in de 13de eeuw dijken langs de kusten van de Zuiderzee aanlegden.

Inklinking van het veen is een groot probleem. Hierdoor werd na de grote ontginning de grond te nat voor akkerbouw en alleen nog geschikt voor weide en hooiland. Dit werd nog erger na de grootschalige turfwinning in de middeleeuwen. Er ontstonden toen veel veenplassen. De plassen maken het gebied zeer waterrijk, de gemeente Wijdemeren is de meest waterrijke gemeente van Nederland. Het Braassemermeer,  de Loosdrechtse, Langeraarse, Nieuwkoopse, Reeuwijkse en Vinkeveense Plassen zijn allemaal veenplassen.

Verder stromen de Hollandse IJssel, Oude Rijn en de Lek door dit gebied, en de kleinere veenrivieren de Vlist, Loet, Rotte, Aar, Gouwe. Angstel, Gein, Gaasp, Waver, Bullewijk en de Meije.

Kansen voor het veen

Natte landbouw

Al dat water, inklinking, moeizame veeteelt, het houdt niet over in het Groene Hart. Daar komt nog bij dat door het laag houden van het grondwater, zodat melkveehouderij mogelijk is, er veel onwenselijk CO2 vrij komt. Het veen breekt namelijk af en daarbij komt dit CO2 vrij, zo’n 1,4 miljoen ton per jaar. Dat is meer dan de CO2 uitstoot van alle woningen in het Groene Hart. In het gehele Nederlandse veenweidegebied wordt net zoveel CO2 uitgestoten als 2 miljoen auto’s. Tel daar bij de klimaatveranderingen en de stijging van de zeespiegel, en dan weet je dat er iets moet veranderen.

De oplossing ligt in de natte landbouw, of paludicultuur. Met de vernatting van de veengebieden kan de bodemdaling en de uitstoot van CO2 worden teruggedrongen. Op dit moment worden er veel experimenten gedaan, gesteund met subsidies, maar op lange termijn moet natte landbouw ook commercieel duurzaam zijn. Voorbeelden van natte landbouw is het kweken van lisdodden, riet, veenmos, wilde rijst en azolla of kroosvaren. Met deze natte teelt kan de bodemdaling gestopt worden en krijg je een duurzame landbouw in een veenweidegebied.

Indrukwekkende watertechniek

Cope verkavelingsvormen

Door de tijd heen is de verkavelingsvorm verschillend geweest in het Groene Hart. In de vroege ontginningen bij Leiden, was de vorm onregelmatig en blokvormig. In het plassengebied zijn de kavels langgerekter. De vorm werd steeds meer geordend. Tijdens de grote ontginning werd er vooral met de zogenaamde Cope-verkaveling gewerkt.

Typerend voor de ontginning in deze tijd is de ontginning volgens copes, een overeenkomst om te ontginnen tussen de ontginners en de grondeigenaren. Plaatsen met ‘kop’, ‘cop’ of ‘koop’ danken hier hun naam aan, zoals Nieuwkoop. Wat herkenbaar is in het landschap is de vaste maatvoering van de ontginning. De grond werd in kavels verdeeld van 1250 meter lang en 100 meter breed, een zogenaamde hoevemaat. Op elke kavel stond een hoeve. Dit copenstelsel is kenmerkend voor het gebied van het Groene Hart en overige Nederlandse weide- en polderlandschap. Een paar voorbeelden van de cope-dorpen: Benschop, Boskoop, Kockengen, Nieuwkoop, Langbroek en Papekop. Deze wijze van ontginning trok de aandacht van andere landen in Midden- en Oost-Europa. Hollanders gingen ook buiten Nederland op deze wijze ontginnen. We maakten dus al vroeg indruk met onze watertechniek!

Natte landbouw

Veenmos

Veenmos is dé hoogveen producent. We zagen kussens van veenmos al vroeg in de middeleeuwen. Dit langzaam groeiende gewas geeft prachtige groene tapijten in het landschap. Dit is niet een eetbaar gewas, maar kan wel gebruikt worden om groenten en fruit mee op te kweken. Het inheemse gewas houdt van open velden met greppels en kan tegen natte voeten, mits de waterstand weinig fluctueert. Na 3 jaar kan geoogst worden, en kan het gebruikt worden voor duurzame CO2-neutrale potgrond, orchideeënsubstraat of decoratiemateriaal. Het stopt de bodemdaling en vermindert de CO2-uitstoot met 60-100%. Het hoort thuis in het oer-Hollandse landschap. Bovendien hoeft veenmos niet meer van ver te worden gehaald, zoals Finland, IJsland en Wit-Rusland (voor decoratie van plantenpotten en kerststallen).

Molenviergang, Aarlanderveen

De molens van het groene hart

We kunnen het Groene Hart niet verlaten, zonder stil te staan bij molens. Molens die in het begin dit drassige gebied relatief vruchtbaar en veilig maakten. In het eerste deel hebben we al veel verteld over de ontginningen, nu willen we graag stil staan bij de helden van die tijd: de molens en de molenaars.

De Molenviergang in Aarlanderveen is een complex van vier molens van eind 18e eeuw, ontstaan uit turfwinning in deze regio. Er werd hier veel turf gewonnen, en daardoor ontstond er een waterplas. In 1780 is besloten dat droog te malen. Met drie schepradmolens is deze plas drooggemalen. Omdat dat niet genoeg was, kwam er in 1801 nog een vierde molen bij. De eerdere molens zijn door brand verwoest, daarom is de molen uit 1801 nu de oudste. Rond deze molens is de drooggemaakte polder via kleine paadjes en bruggetjes al wandelend te ontdekken.

Wipwatermolen

Cabauwse molen

Bezoek de Cabauwse Wipwatermolen in de Heerlijkheid van Lopik, die al vanaf 1452 voor droge voeten zorgde. Met een groot scheprad wipt de molen 600 hectare water in de hoger gelegen boezem.

Bekijk
To Top